René Schupp

4.3 ONDERGRONDSE VAKSCHOOL (OVS)

De OVS was een bedrijfsschool van de 'Domaniale Mijn Mii'  Het doel van deze school was om jongens op te leiden voor het ondergronds mijnbedrijf. Vanaf veertienjarige leeftijd kon men toegelaten worden.  De opleiding duurde drie jaar. Aantrekkelijke opleiding; geen huiswerk en een kleine vergoeding van 12 gulden per week. Dat was al een aardig zakcentje. Om die reden was de keuze dan ook snel gemaakt.

EERSTE JAAR (1955)

Op 6 januari 1955 begon ik aan de opleiding; deze was gebaseerd op het principe van de scouting. Veel aandacht voor normen en waarden, discipline, sport en natuur. Bij het hijsen van de vlag werd steeds de OVS-wet opgedreund.

Het eerste leerjaar speelde zich bovengronds af, er werd onderwijs gegeven in technische vakken en mijnbouwkunde. Ook werd er tijd besteed aan praktisch werk in een jeugdwerkplaats. Veel aandacht was er voor sport en spel en daarnaast leerde men vaardigheden van het soort zoals die ook wel bij de scouting worden aangeleerd: knopen leggen, oriëntatietochten en dergelijke. Dit om het improvisatievermogen te oefenen. Traditioneel werd het eerste jaar afgesloten met een vijfdaags zomerkamp in Vaalsbroek.

OVS-WET

Op mijn eer kan men vertrouwen.
Ik wil trouw blijven aan ouders, leiders en land.
Ik wil ridderlijk zijn.
Wat ik doe, doe ik goed.
Ik wil spaarzaam zijn.
Ik blijf opgewekt onder alle omstandigheden.
Ik wil een beschermer zijn van de natuur.
Ik wil gehoorzaam zijn zonder tegen te spreken.

VAKANTIE MAASSLUIS

Mijn vakantie in 1955 bij opa en oma van der Linden in Maassluis op de Zuiddijk 68. Een grote familie met 14 kinderen. Aanvankelijk woonden zij in de Sandelijnstraat; een smalle straat met kleine woningen. Via een steegje kwam men uit aan de Zuidvliet. Enkele jaren na de oorlog kochten zij een huis op de Zuiddijk. Via de voorzijde had men een ruime blik over de lager gelegen woningen. De tuin aan de achterzijde lag eveneens op een lager niveau. In de kamer was een soort muurkast en via een steile trap kwam men in de werkkeuken en de daarachter gelegen tuin. In de tuin stonden een aantal konijnenhokken; regelmatig reed opa op zijn bakfiets om groenvoer te plukken of hout te sprokkelen. Vaak stond er konijnenbout op tafel. Ook niet te vergeten de bergen aardappelen die geschild moesten worden om al die hongerige monden te voeden.

Wie van neven of nichtjes herkent het niet: "Rijstepap met zelfgemaakte bessensap. Maar ook het lekkere witbrood besmeerd met echte boter en rietsuikerstroop." Heerlijk, jammie jammie.Tijdens deze vakantiemaand kwam neef Karel uit Den Haag, in de weekeinden op bezoek. Samen aan het havenhoofd keken we naar de zeeschepen die voorbijkwamen. Mijmerden over de verre zeereizen van onze opa.

Wij speelden tikkertje met kinderen uit de Sandelijnstraat. Een van de meisjes trok mijn bijzondere aandacht. Het was een knappe verschijning en ik probeerde regelmatig haar aandacht te trekken door haar aan te tikken. Zij was een nichtje van mijn moeder. In latere jaren was Feija Moerman enige tijd werkzaam als serveerster in een kroeg aan het havenhoofd van Maassluis.

TWEEDE JAAR (1956)

Het tweede jaar gingen we eerst één dag per week werken in diverse bovengrondse afdelingen. Dit werd opgevoerd tot drie maal per week. In colonne marcheerden de jongens van de school ´Beerenbos´ naar het Mijnbedrijf aan de ´Nieuwstraat´. Deze tocht van ongeveer 2½ km ging via een landweg dwars door de weilanden en akkers van de abdij.

Naast theoretisch onderwijs bestond het tweede leerjaar uit kennismaking met het mijnbedrijf en het uitvoeren van allerlei bovengrondse werkzaamheden, zoals het stapelen van mijnhout of het aanleggen van spoorrails, of men werd tewerkgesteld aan een leesband in de steenkoolwasserij. Ook ging men dat jaar voor het eerst de leermijn in, een nagebootste mijn die meestal in een steenberg was uitgehouwen. Daar bekwaamde men zich, onder begeleiding van ervaren mijnwerkers, in de ondergrondse werkzaamheden.

STEMPELS LOSSEN

Bij het lossen van houten stempels uit spoorwagons hielden we onderling wedstrijd wie de meeste stempels kon dragen. Door ex-ondergrondse mijnwerkers werden de stempels op maat gezaagd, in kolenwagens geladen en ondergrond afgevoerd. Ex-ondergrondse mijnwerkers hadden reeds stoflongen opgelopen; werden bovengronds geplaatst en deden lichte werkzaamheden. Zij hadden dit dan ook dubbel en dwars verdiend. Bij gelegenheid liep ik wel eens naar de afdeling waar vader inmiddels werkte, om hem te begroeten.

GRENSLIJN

Aan de Nieuwstraat stonden tientallen woningen waarin mijnwerkers woonden. Het was een grauwe staat; in het midden van de straat bevond zich een hoge afrastering. Zo werd Nederlands van het Duits grondgebied gescheiden. Regelmatig waren er patrouilles van Nederlandse Douaniers of Duitse Tolbeambten om het smokkelen te voorkomen. Uiteraard was de grenslijn niet van toepassing voor het ondergronds mijnbedrijf. Het concessiegebied liep tot ver in Duitsland.

DAKPANNEN

Door het bouwbedrijf van de mijn werden van de woningen de dakpannen vervangen. Door de school werden enkelen van ons uitbesteed om dakpannen van een vrachtwagen te lossen om ze hierna aan de dakdekkers aan te reiken. Met drie man stonden we verdeeld op de ladder; de pannen werden onderling doorgegeven. Ik stond bovenaan en elke keer als ik de dakdekker een aantal pannen aanreikte zei deze: "Dank je wel..., dank je wel..., dank je wel"!

STEENAFVAL

Nabij de school was een onmetelijke steenberg. Jaar na jaar was het steenafval aangevoerd dat uit de kolen was geschift. Door de vele mijnverzakkingen werd dit gesteente nu teruggewonnen. Door een grijper werd het gesteente op een transportband gestort; naar een breekinstallatie getransporteerd en vervolgens ondergronds afgevoerd. De pijlers die inmiddels afgebouwd waren, werden nu door middel van een enorme hogedrukmachine en pijpenstelsel, met water en gruis dicht gespoten.

KOFFIE

Laurens (D), zat achter de kraanmachinist in een soort vliegtuigstoel. Elke keer als de machinist de grijper had gevuld en deze boven het transportband had gedraaid, moest Laurens aan een koord trekken waardoor de grijper zich opende. Het leek ons erg leuk en we benijdde hem.

Daar men reeds geruime tijd met de afgraving bezig was, had zich een tiental meters hoger een soort steen gletsjer gevormd. Plotseling begon de steenmassa te schuiven. De kraanmachinist zag dit, sprong uit de kraan en riep: "De berg komt omlaag". Laurens schrok, maar kon niet meer op tijd uit de kraan komen.

De machinist rende terug naar de kraan en greep naar de koffiekan die naast de voorstoel stond. Laurens aan zijn lot overlatend rende hij wederom weg. Even later werd de kraan door de steenmassa grotendeels bedolven. Nu was er niemand meer die Laurens benijdde. Met man en macht werd gewerkt om hem te bevrijden; hetgeen na een tiental minuten lukte. Nadat Laurens van de schrik was bekomen werd hartelijk gelachen om de machinist, die zijn koffiekan boven alles stelde. Vaker werd deze dan ook geplaagd met: "Koffie.....koffie.....!"

DERDE JAAR (1957)

Het derde jaar gingen we eerst één dag per week ondergronds. Dit werd opgevoerd tot drie maal per week. Vooraf hadden wij een excursie waarbij oudere mijnwerkers ons in de maling namen. Om stoer te doen naar de jongere opleidingsgroepen hadden we ons goed zwart gemaakt. In een opbouwende frequentie was men vertrouwd geraakt met ondergrondse en bovengrondse werkzaamheden. Vervolgens ging men op de leeftijd van minimaal 17½ jaar in vast dienstverband ondergronds in de functie van sleper. Afhankelijk van prestatie en leeftijd werd je bevorderd tot hulphouwer. Uiteindelijk werd je via verdere opleiding bevorderd tot houwer. Uiteraard scheelde dat een behoorlijke duit in het loonzakje.

INLEIDING

In januari 1945 opende de eerste Ondergrondse Vakschool (OVS) de deuren, op Staatsmijn Hendrik in Brunssum. De OVS beoogde jongens meteen na de lagere school een basisopleiding tot mijnwerker te geven. Door jongens al op jonge leeftijd aan de mijn te binden, hoopte men de personeelsvoorziening voor de toekomst zeker te stellen. In deze periode van wederopbouw moest de kolenproductie immers omhoog en daarvoor waren veel mijnwerkers nodig. Daarom werd het initiatief van de mijnen door de Rijksoverheid gestimuleerd en deels gefinancierd. In de loop van 1945 werd op 11 van de 12 mijnzetels een OVS opgericht. Alleen de Oranje-Nassau III en IV moesten een OVS delen. Op de mijnterreinen of in de onmiddellijke nabijheid daarvan werden nieuwerwetse gebouwen opgetrokken die de Vakscholen moesten huisvesten. De minister van Sociale Zaken stelde voor de bouw twee miljoen gulden (ruim 900.000 Euro) ter beschikking.

ONDERWIJSPROGRAMMA

Het onderwijsprogramma van de OVS was op elke mijn hetzelfde. De opleiding kende in principe drie leerjaren. Het eerste jaar stond in het teken van de overgang van de lagere school naar het bedrijf. Het was een combinatie van spel, klassikaal onderwijs en lichte werkzaamheden in een zogenaamde jeugdwerkplaats. Veel was gemodelleerd naar de verkennerij. De OVS-klas heette ‘troep’ en was onderverdeeld in vier groepen van zes, elk met zijn eigen home of honk. De jongens droegen een uniform, een blauwe overall waarop het OVS-insigne prijkte. Elke werkdag begon met het hijsen van de Nederlandse vlag en het voorlezen van de zogenaamde OVS-wet: 10 geloften waaraan elke OVS-er zich moest houden. Veel aandacht was er voor scoutingvaardigheden, zoals het leggen van knopen, bouwen van houten bruggen, werken met het kompas en maken van survivaltochten. Traditioneel werd het eerste jaar afgesloten met een vijfdaags zomerkamp Vaalsbroek.

TWEEDE JAAR

Het tweede leerjaar stond in het teken van de kennismaking met het bedrijf en het arbeidsritme in de mijn. Dat kwam er op neer dat de vakscholieren in het bovengrondse bedrijf aan het werk werden gezet. Daar moesten ze mijnhout opstapelen, spoorrails aanleggen, schoonmaken en aan de leesband stenen uit de naar boven gebrachte kolen halen.

DERDE JAAR

Het derde en laatste jaar van de OVS was gericht op beroepsvoorbereiding. De OVS-ers gingen dan voor het eerst ondergronds. Ze waren dan gemiddeld 17 jaar. Het werk ondergronds werd voorbereid in de leermijn. Dat was een nagebootste mijn, aangelegd in de steenberg van het bedrijf. Daar kregen de scholieren van ervaren mijnwerkers praktijkles in de werkzaamheden die in het ondergrondse bedrijf werden verricht.

HOUWER

Wanneer een OVS-er het derde jaar had doorlopen en 18 jaar was, volgde plaatsing ondergronds. Daar kreeg hij nog een vervolgopleiding, waarin hij verschillende functies doorliep. Rond zijn 22e kreeg hij gewoonlijk de functie van houwer en kon hij zich volleerd mijnwerker noemen.

De Ondergrondse Vakscholen sloten in 1968, tijdens het proces van mijnsluitingen.