René Schupp

7.1 MIJNBOUW (1958-1966)

HOOFDSTUK IN BEWERKING.....

Mijnbouw was voor Limburg en de Limburgers veel meer dan het zware, stoffige en gevaarlijke werk diep onder de grond. De mijnbouw heeft tussen 1900 en 1974 een zeer duidelijk stempel gedrukt op eigenlijk alle aspecten van de Limburgse samenleving.

VROEGE KOLENWINNING

Kolen werden in de omgeving van Kerkrade (het Land van Rode) gedolven sinds de Middeleeuwen. Centrum van de kolenwinning in de regio was in het begin de vallei van het riviertje de Worms, welke diepe oevers had uitgesneden in het omringende land, waardoor verscheidene kolenlagen werden aangesneden. In latere tijden werd de abdij van Kloosterrade een locaal centrum van de mijnbouwindustrie, en de abten van Kloosterrade werden rijk.

ZWARTE BLADZIJDE

17 december 1965: een zwarte bladzijde in de geschiedenis van Limburg. Toenmalig minister van Economische Zaken, Joop den Uyl, kondigde de sluiting van de mijnen aan. Veel is er over gezegd en geschreven. Enerzijds de nostalgie in zwart wit en anderzijds de inkleuring van zwart naar groen. Voor hen die de zware en ongezonde tijd daadwerkelijk hebben meegemaakt een beladen onderwerp. Uiteraard ook velen die terugverlangen naar de tijd van koempels met hun kameraadschap. Er was bestaanszekerheid, maar ook kommer en kwel. Wij zijn snel geneigd om nostalgie om te zetten in een verheven tijd. Witte boorden en geestelijkheid bepaalde vaak het lot. Normen en waarden vaak met de paplepel ingegoten.

OORZAAK EN GEVOLG

Sluiting van de mijnen: voor ouderen met vele dienstjaren een bittere pil. Echter jongeren hebben tijdig kans gekregen om het zware en ongezonde werk te ontvluchten. Uiteraard werden offers gebracht. Huis en haard verlaten om elders een bestaan op te bouwen. Dat is de realiteit en minder romantisch als velen in huidige beleving veronderstellen. Verhalen vanuit diverse invalshoeken, uiteraard ieder met eigen ervaring. Motivatie en positieve instelling hebben bijgedragen aan persoonlijke ontwikkeling. Promoties en meerde verhuizingen waren het gevolg. Het viel niet altijd mee om weer eens te verhuizen. Vriendschappen en contacten elders opgebouwd, maar ook vertrouwde omgevingen. Elke keer weer deed afscheid nemen pijn. Een terugblik op ontwikkeling en ervaringen, al met al ook een geestelijke verrijking.

PERSOONLIJKE BELEVING

Na het volgen van de OVS werd ik als 17½ jarige knaap geconfronteerd met het zware en ongezonde beroep van mijnwerker. In Limburg generaties lang het hoofdmiddel van bestaan. Persoonlijke beleving of andere wensen telde niet. Toegegeven; de mogelijkheden waren beperkt en de lonen waren hoog. De mijnsluitingen waren voor ouderen met vele dienstjaren een bittere pil. De jongeren kregen nieuwe kansen; gelukkig maar. Tussentijds zou echter nog het een en ander gebeuren. Uiteraard werden offers gebracht. Huis en haard verlaten om elders een nieuw bestaan op te bouwen. Dat is de realiteit en minder romantisch als velen in huidige beleving veronderstellen. Verhalen uit diverse invalshoeken; uiteraard ieder met eigen ervaring. Uiteindelijk goed terecht gekomen in de maatschappij.

PENNINGNUMMER

Mijn penningnummer 3207 van de OVS werd gewijzigd naar het nummer 1901. Tot de leeftijd van 18 jaar hadden wij een afzonderlijk kleed- en bad lokaal. Hierna moesten wij ons onder de "volwassenen" voegen en kregen het definitieve penningnummer. Aan het ophalen en inleveren van deze penning was het loon gekoppeld. Zegge en schrijven kreeg ik penningnummer 1 (één); ik vond dit wel grappig.

OORZAAK EN GEVOLG

Sluiting van de mijnen: voor ouderen met vele dienstjaren een bittere pil. Echter jongeren hebben tijdig kans gekregen om het zware en ongezonde werk te ontvluchten. Uiteraard werden offers gebracht. Huis en haard verlaten om elders een bestaan op te bouwen. Dat is de realiteit en minder romantisch als velen in huidige beleving veronderstellen. Verhalen vanuit diverse invalshoeken, uiteraard ieder met eigen ervaring. Motivatie en positieve instelling hebben bijgedragen aan persoonlijke ontwikkeling. Promoties en meerde verhuizingen waren het gevolg. Het viel niet altijd mee om weer eens te verhuizen. Vriendschappen en contacten elders opgebouwd, maar ook vertrouwde omgevingen. Elke keer weer deed afscheid nemen pijn. Een terugblik op ontwikkeling en ervaringen, al met al ook een geestelijke verrijking.

PENNINGNUMMER

MILITAIRE DIENST

Mijnwerkers waren in principe vrijgesteld van militaire dienst; echter hiervan heb ik geen gebruik gemaakt. Als vrijwilliger ging ik naar de speciale opleiding van het ´Korps Commando Troepen´. Pittige tijd; discipline en karaktervorming door grenzen te verleggen. De ´Groene Baret´ was de basis en rode draad voor verdere levensloop; tevens sleutel tot succes.

PERSOONLIJKE BELEVING

Ondanks de zware opleiding heb ik deze tijd vele malen prettiger ervaren dan mijn ondergrondse jaren als sleper en houwer. Het zware en ongezonde werk; maar ook het verstoken zijn van daglicht, kwelde mij zeer. Na mijn militaire diensttijd wilde ik aanvankelijk naar de Politieschool. Echter om diverse redenen tot aan de sluiting van de mijnen ondergronds werkzaam gebleven. Kort vóór de mijnsluiting bezocht een vakbondsleider de mijn voor een excursie. Zijn beschrijving van deze excursie moge voor zich spreken...!!!

EXCURSIE

  • "Eerst jaagt men met de lift naar de 800 meter verdieping. Ik kreeg een beklemmend gevoel op de borst. Mijn oren begonnen te suizen. Als men beneden aankomt staan er natuurlijk geen antraciet wanden gereed, waaruit de mijnwerkers met een pikhouweel de stukken antraciet kappen. Neen, dan begint eerst een tocht door een lange, tochtige benauwde gang. Door deze gang rijden treinen die de kolen naar de schacht transporteren.

  • Belangrijke personen laten zich wel eens graag in zo'n treintje fotograferen. Zo van: hier ben ik dan, honderden meters onder de grond, zelfs zwart van de kolen. Meestal staan die persoon er dan lachend op. Ontspannen heet dat. Maar het huilen staat je nader dan het lachen als je die twee of drie kilometer lange gang achter je hebt gelaten en op handen en voeten kruipt door een pijler, waarin je haast niet kunt ademhalen.

  • Waar je plat moet liggen, of op je zijde, om je tussen een woud van stempels door te wringen. Die stempels houden het antraciet plafond op zijn plaats. Honderden; de enige steun om de zaak niet in elkaar te laten zakken. Ik ben bang geweest in die ruim 200 meter lange, schuin oplopende pijler van 60 cm hoogte. Ik moest er over benen van andere mijnwerkers kruipen. Zwarte, tot het hemd toe bezwete mannen, die de koollagen loswoelen. Die dan zorgen dat de stukken brandstof op de transportband komen.

  • Die werken in wolken zwarte stof en die bijna alle slachtoffer worden van longaandoeningen. Ik wilde ze tellen, de stempels in die nauwe gang, maar bij tien ben ik opgehouden, omdat mijn aandacht alleen was geconcentreerd op de voor mij uit kruipende gids, die ik in het oog wilde houden.
  • Ik voelde mij zó verschrikkelijk alleen in die zwarte duisternis, soms minuten lang geklemd tussen twee stempels, die mijn ongeoefend lichaam niet door lieten.

  • Als ik vastzat of de kabel van de lamp bleef haken achter een uitsteeksel had ik de neiging om te gaan schreeuwen. Soms verbeeldde ik mij dat ik geen lucht meer kon krijgen.

  • Het enthousiasme waarmee ik de mijnwerkersgroet ´Glück Auf´ in het begin beantwoordde, was gauw verdwenen. Ik zag er eenvoudigweg geen kans meer toe. Het werd een onverstaanbaar gemompel, gesmoord in kolengruis onder mij, waarin ik soms met mijn gezicht terecht kwam. Af en toe gleden mijn benen weg in een waterpoel, mijn knieën schuurden over stukken antraciet, mijn vingers schrijnden door de beschadigde huid, waarin de kolensplinters venijnig prikten.

  • De helm, die ik in het begin van de tocht zo joyeus had opgezet, heeft tientallen malen mijn schedel gered. Niet alleen door het vallend gesteente op te vangen, maar ook om weerstand te bieden, aan mijn voortdurend botsen tegen de uitsteeksels van de steunbalken. Het was soms of ik de controle over mijn lichaam kwijt was. Ik bonkte van de ene stempel tegen de andere.

  • Mijn lichaam sopte van het zweet. Mijn handen kon ik niet gebruiken om het vocht van mijn gezicht te wissen. Die handen waren slechts twee kolenknoesten. Meter voor meter won ik terrein.´Glück Auf´, ik hoorde het niet meer. Achter mij geruis van vallend kolengesteente. ´Glück Auf'.

  • God wat is twee honderd meter lang. Die gang, die eindeloze gang van stof, hitte en duisternis; van kolengruis, stempels, honderden stempels waar je tussendoor wringt en die ik vervloekte omdat ze in de weg stonden naar een spoedig eind van deze tocht. Dat eind is gekomen, maar vraag niet hoe. Ik ben aan het kolenfront geweest. Eenmaal maar nooit meer...!!!"

BROOD DER NATIE

In nauwelijks vijftig jaar beleefde Limburg zowel het absolute hoogtepunt als de tragische neergang van de Nederlandse mijneconomie. Een ontwikkeling die diepe sporen heeft nagelaten in de Limburgse gemeenschap. Een tal van zaken zijn onbekend gebleven: arbeidsverhoudingen in de mijnen; de relatie van de rooms-katholieke geestelijken tot de mijndirecties en hun gevecht tegen het opkomend socialisme; de onveiligheid in de mijnen; collaboratie en verzet in oorlogstijd; de stabielere sociale verhoudingen in de jaren van wederopbouw. Ingrijpend in de Limburgse samenleving is de sluiting van de mijnen geweest. Kompels; zwoegend in stof en zweet, voor een brandstof die ooit het brood der industrie werd genoemd.’

GLÜCK AUF

Werkgelegenheid, van vader op zoon; ongezond en zeker niet schoon. Mijnen werden onrendabel; de omstandigheden miserabel. Gebakken wordt ons dagelijks brood; overal, daarom geen nood. Verknocht aan stad of streek; huis en haard lieten we in de steek. Behoud van werk het lot; verhuizingen verliepen vlot. Naar hier, naar daar, naar waar; al met al; soms heel erg zwaar.

MIJNBOUW

Steenkoolwinning in Limburg vond oorspronkelijk plaats in het gebied rondom Kerkrade. In het dal van het grensriviertje de Worm komen steenkoollagen aan de oppervlakte en was winning vrij eenvoudig. Van de Romeinen is bekend dat in hun villa's in de omgeving, steenkool werd gebruikt voor o.a. verwarmingsdoeleinden. In het Wormdal ontstonden in de loop der eeuwen, veel kleine particuliere mijntjes, familiebedrijfjes. Vanaf de 12e eeuw is uit geschreven bronnen bekend dat er steenkoolwinning plaats vond.

Limburg was tot ongeveer 1900 een overwegend agrarische provincie. De meeste mensen verdienden hun brood in de landbouw. Door de opkomst van de moderne mijnindustrie kwam hierin verandering. Het aandeel van de landbouw in Limburg ging sterk achteruit. Het sterkst natuurlijk in het gebied van de mijnindustrie. Dit gebied onderging in de periode 1900-1930 een ingrijpende economische verandering. De beroepsbevolking hoefde niet meer uit te wijken naar Duitsland en België, want er ontstond nu in eigen streek een flinke vraag naar arbeidskrachten.

De opkomst van de moderne mijnindustrie

Vóór 1900 beperkte de steenkolenmijnbouw in Limburg zich tot Kerkrade en omgeving. Toen steenkool belangrijker ging worden, vooral als brandstof voor de opkomende industrie, werd ook op andere plaatsen naar steenkool gezocht.

Zo werden rond Heerlen ontginbare steenkolenlagen ontdekt. Ze zaten wel wat dieper in de grond dan in Kerkrade, maar de ontwikkeling van de techniek was inmiddels ver genoeg om de steenkolenlagen te kunnen bereiken. Toen er ook nog een spoorweg werd aangelegd om de steenkool bij de industrieën in de rest van Nederland te kunnen brengen, kon de productie beginnen.

Er kwamen nieuwe en grote mijnbedrijven. Vanaf 1927 waren er in Zuid-Limburg twaalf grote steenkolenmijnen in bedrijf. De meeste lagen in Heerlen, Kerkrade, Brunssum en omgeving. Het gebied kreeg de naam ‘de Mijnstreek'. Het spreekt vanzelf dat deze concentratie van mijnbouw in een klein gebied de nodige gevolgen had. Het landschap veranderde ingrijpend, eerst door de grote bedrijfsgebouwen en terreinen van de mijnen, later ook door de vele wegen en spoorwegen, woonwijken en winkelstraten.

Na 1930 kwam er een terugslag door de wereldcrisis. Veel mensen werden werkloos. Na de Tweede Wereldoorlog maakte de mijnindustrie weer een bloeiperiode door, die duurde tot aan het eind van de vijftiger jaren. Er waren veel arbeiders nodig in de mijnbedrijven en er ontstond al snel een tekort. De mijndirecties probeerden dit in de eerste plaats op te lossen door het werven van arbeiders in Limburg en Nederland. Door de mijnwerkers hoge lonen, goede arbeidsvoorwaarden en allerlei extra voorzieningen te bieden, werd het werken in de mijnen aantrekkelijk gemaakt. Het jaar 1958 was wat betreft arbeidsplaatsen het topjaar van de mijnindustrie. Er werkten toen 58.000 mensen in de mijnbedrijven. De steenkolenproductie draaide op volle toeren en er waren plannen om nieuwe mijnen in gebruik te nemen.

Heerlen, het centrum van de Mijnstreek 

Tussen 1900 en 1930 groeide Heerlen, samen met de mijnindustrie stormachtig. De gemeente Heerlen, die zich ontwikkelde tot het centrum van het mijngebied, had in 1900 nog geen 5.000 inwoners. Tien jaar later waren dat er 12.000. In 1930 waren het er al 47.000. In 1968 waren het er 76.000. Tegenwoordig heeft Heerlen ongeveer 96.000 inwoners.

De sterk toegenomen bevolking in de Mijnstreek moest natuurlijk ook in haar levensonderhoud kunnen voorzien. In Heerlen kwamen kantoren, warenhuizen, winkels, banken en uitgaansgelegenheden. Heerlen groeide uit van dorp tot stad.

Eerst stenen rapen ... 

Lange tijd begon het werk in de mijn voor jongens van 14 jaar aan de leesband. Dat betekende dat zij als "leesjongens" aan een lopende band stenen uit de kolen moesten uitlezen (uitzoeken) en verwijderen. Het werk in de mijn werd steeds ingewikkelder door nieuwe werkmethodes en het gebruik van nieuwe machines. 
Er ontstond behoefte aan een opleiding voor toekomstige mijnwerkers. In 1929 was het zover en startte de "Opleiding voor Leesjongens".Na de tweede Wereldoorlog werd dit de Ondergrondse Vakschool (OVS). 
Een soort vervolgopleiding op de OVS was de houwersopleiding. Je kon deze 3-jarige opleiding alleen volgen als je minimaal 17 jaar was. Het eerste deel van de opleiding bestond uit schriftelijke lesblokken. Hierin werd je alles wat je weten moest over steenkool en de winning ervan geleerd. In zes studieboeken werden het mijnbedrijf en de werkzaamheden behandeld. Zo werd het aanleggen van schachten en mijngangen geleerd maar ook: de geschiedenis van de mijnbedrijven, luchtverversing ondergronds, stofbestrijding bij de winning, energiegebruik, vervoer ondergronds, de werking van machines, het gebruik van gereedschappen en hefwerktuigen, onderhoud van machines, veiligheid en organisatie van een mijnbedrijf. Kortom de houwersopleiding was een uitgebreide opleiding die van de mijnwerkers technische vakmensen maakte.

Aan het werk 

Voordat de mijnwerker aan zijn dienst kon beginnen had hij er soms al een hele reis op zitten. Mijnwerkers uit de stad of omliggende dorpen kwamen te voet of met de fiets naar het werk. Woonde je iets verder weg dan werd je door een bus van het bedrijf opgehaald. De bus had een vaste route; woonde je aan het begin van de route dan had je pech en kon de reis meer dan een uur duren. Sommigen kwamen zelfs uit Noord-Brabant. Vanaf de jaren '50 kwam ook de bromfiets in gebruik bij sommige mijnwerkers.

Er werd gewerkt in drie diensten. De ochtend-, middag- en avonddienst. In tegenstelling tot tegenwoordig werd er zes dagen gewerkt. Acht werkuren per dag en op zaterdag zes uur, maar je kreeg wel acht uur betaald.

Hoewel er al zeer lang geleden steenkolen gewonnen werden in Limburg, begint de "moderne steenkolentijd" pas rond 1900. Steenkolen werden toen belangrijk voor de industrie. Zo snel als de mijnen groeiden, zo snel verdwenen ze ook weer. In 1974 sloot de laatste mijn in Limburg.Steenkool, van pijler naar de klant
De steenkolen werden door de mijnwerker gewonnen in de zogenaamde pijler (gang in de steenkoollaag). Hij gebruikte daarvoor een persluchthamer of hij bediende de mechanische kolenschaaf. In 1952 bedroeg de productie van alle Limburgse mijnen samen meer dan 10 miljoen ton steenkool.

Deze gigantische hoeveelheid steenkool vond zijn weg rechtstreeks naar de verbruikers of via groot- en kleinhandel. De brandstoffenhandel speelde een belangrijke rol bij de afzet. In de zomermaanden legde de handelaar een voorraad aan waardoor ook in deze periode een afvoer van steenkolen uit het mijnbedrijf mogelijk was. In de koude wintermaanden werd deze voorraad gebruikt om de klanten te blijven voorzien van brandstof. Ook de huishoudens legden thuis een voorraad aan voor de winterperiode.

In de jaren vijftig gebruikten 2,5 miljoen gezinnen ofwel 2.500.000 klanten steenkool in huis.

Vroeger werd steenkool vervoerd met paard en wagen. In de natte winterperiode leverde dit op slechte wegen natuurlijk veel problemen op. Als vanaf 1900 de nieuwe mijnbedrijven opgericht worden, groeit Oostelijk Zuid-Limburg uit van landbouwgebied met kleine dorpjes tot dichtbevolkt industriegebied. Ten behoeve van het steenkooltransport naar binnen- en buitenland zorgden de mijnen voor het verbeteren van de infrastructuur.

Zuid-Limburg ligt ten opzichte van de Nederlandse afzetmarkt nogal ongunstig. Wegen, spoorlijnen tot aan de mijnbedrijven, waterwegen en havens werden aangelegd om de steenkool naar de industriegebieden en steden in Nederland te vervoeren, speciaal voor het steenkolenvervoer werd het Julianakanaal aangelegd, een 35 kilometer lange waterweg die aansloot op de grote Nederlandse waterwegen. Door de Staatsmijnen werd aan het Julianakanaal de haven Stein aangelegd. De Nederlandse Spoorwegen legden een tweede haven aan in Born. In Stein werden in 1961 ruim 7300 schepen geladen en gelost. Na Duisburg (Duitsland) was haven Stein toen de grootste binnenhaven van West-Europa!

 

Maak jouw eigen website met JouwWeb